Virussen als
doe-het-niet-zelfpakketjes

Virussen als doe-het-niet-zelfpakketjes


Er was geen ontkomen aan als je de tv of radio aanzette: twee jaar lang hoorde je elke dag over het coronavirus. Maar ook voordat het coronavirus onze gemoederen bezighield, haalden ziekteverwekkende virussen regelmatig het nieuws.

In de loop der tijd zijn er heel wat de revue gepasseerd: Wat dacht je bijvoorbeeld van het griepvirus dat elk jaar de kop opsteekt en voor een griepgolf zorgt? Of van hiv, dat aids veroorzaakt? En toen HPV-vaccinatie in 2010 in het Rijksvaccinatieprogramma werd opgenomen, kwam dat uitgebreid in het nieuws. HPV staat voor het humaan papillomavirus, dat onder andere baarmoederhalskanker kan veroorzaken.

Virussen zijn met het blote oog niet te zien en daarom is het best moeilijk om je voor te stellen hoe ze eruitzien en hoe ze ziektes veroorzaken.

Misschien helpt het om ze als ‘doe-het-NIET-zelfpakketjes’ te beschouwen. Hoe? Dat lees je hieronder!


Minuscule deeltjes

Virussen zijn heel erg klein, gemiddeld zo’n 20-300 nanometer in doorsnee. Als je bedenkt dat 1 nanometer een miljoenste deel is van 1 millimeter, dan kun je je wel voorstellen dat je de meeste virussen niet met een gewone lichtmicroscoop kunt zien. Met een nog meer vergrotende microscoop, een elektronenmicroscoop, lukt dat wél.


‘Aan de rand van het leven’

Wetenschappers zijn het er niet over eens of virussen eigenlijk wel levende organismen genoemd kunnen worden.

Ze hebben namelijk geen ‘doe-het-zelfeigenschappen’: ze zijn niet in staat om zichzelf voort te planten, en ze hebben ook geen eigen stofwisseling. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de mens, planten, schimmels en bacteriën.

Om deze redenen worden virussen wel ‘organismen aan de rand van het leven’ genoemd.


Genetisch materiaal in een eiwitjasje

De samenstelling van een virus is vrij eenvoudig.
Elk afzonderlijk virusdeeltje bevat aan de binnenkant genetisch materiaal. Dit bestaat uit DNA of RNA*, waarop de codering ligt voor het aanmaken van eiwitten die nodig zijn voor het voortbestaan van het virus.

Om dat genetisch materiaal heen zit een soort jasje, dat bestaat uit eiwitten. Dit eiwitjasje beschermt het genetisch materiaal en heet ‘capside’. Hoewel voor alle capsides geldt dat ze het virus stevigheid verschaffen, verschillen virussen onderling doordat ze niet allemaal hetzelfde soort eiwitjasje dragen.

Behalve de capside hebben sommige virussen daarnaast ook nog een buitenomhulsel van lipiden, een ‘envelop’ genoemd.
In het geval van het coronavirus bevat deze envelop grote spike-eiwitten, die de krans vormen waaraan het virus zijn naam dankt.


Doe-het-NIET-zelfpakketjes

Als virussen geen ‘doe-het-zelfeigenschappen’ hebben om zich voort te planten, hoe is het dan mogelijk dat ze voortbestaan?

Dat kan doordat virussen andere levende wezens gebruiken om zich te vermenigvuldigen. Zoals bijvoorbeeld de mens, maar ook dieren, planten, schimmels en zelfs bacteriën.

Ze dringen daartoe de cellen van deze levende wezens in. En als ze eenmaal binnen zijn, dan laten ze die cellen, ‘gastheercellen’, het werk voor hen doen! De geïnfecteerde gastheercellen gaan dan op basis van het genetische virusmateriaal heel veel kopieën van het oorspronkelijke virus produceren.

Virussen zijn dus als het ware ‘doe-het-NIET-zelfpakketjes’ ;- ) !

Als jij als mens een virusinfectie te verduren krijgt, dan maken jouw lichaamscellen steeds meer van die doe-het-NIET-zelfpakketjes aan.
Met als gevolg dat steeds meer cellen geïnfecteerd raken en niet meer kunnen doen wat ze normaal doen, en jij ziekteverschijnselen krijgt.
In geval van het griepvirus word je dan bijvoorbeeld verkouden, krijg je keelpijn en koorts en heb je vaak ook spierpijn in je hele lichaam.


* DNA is een afkorting voor 'deoxyribonucleic acid' (in het Nederlands desoxyribonucleïnezuur) en RNA voor ‘ribonucleic acid’ (in het Nederlands ‘ribonucleïnezuur’).


Bronnen

nl.wikipedia.org/wiki/Virus_(biologie)
nl.wikipedia.org/wiki/Coronavirussen

Afbeelding van Gerd Altmann via Pixabay.